Martin Auer: De Vreemde Oorlog, Verhalen voor Vredeseducatie

   
 

De Vreemde Mensen van Planeet Hortus

Please share if you want to help to promote peace!

Vertaling van Marleen Slingenbergh

Deze vertaling is nog niet nagekeken

De dagdromer
De Blauwe Jongen
Worteltjesplaneet
Angst
Opnieuw Angst
De Vreemde Mensen van Planeet Hortus
Foreword
Download (Alle verhalen in één print vriendelijk document)
Over de vertaler
Over de auteur
Mail for Martin Auer
Licentie
Creative Commons licence agreement

Bücher und CDs von Martin Auer


In meinem Haus in meinem Kopf
Gedichte für Kinder

Die Prinzessin mit dem Bart
Joscha unterm Baum
Was die alte Maiasaura erzählt

Die Erbsenprinzessin

Der wunderbare Zauberer von Oz - Hörbuch zum Download

Die Jagd nach dem Zauberstab, Roman für Kinder - Hörbuch zum Download
Der seltsame Krieg
Geschichten über Krieg und Frieden

Zum Mars und zurück - Lieder
Lieblich klingt der Gartenschlauch - Lieder
Lieschen Radieschen und andere komische Geschichten - CD

Er was eens een planeet waar het appelvolk, het pruimenvolk, het perenvolk en het kersenvolk woonden. Het appelvolk leefde van appelmoes, appeltaart, appeljam en appelcompote. Het pruimenvolk leefde van pruimenmoes, pruimentaart, pruimenjam en pruimencompote. En voor het perenvolk en kersenvolk gold hetzelfde.

Het leven op de planeet verliep vredig maar na verloop van tijd begon het perenvolk zich dood te vervelen. Dat kwam voornamelijk omdat ze de smaak van peer spuugzat waren geworden. Op een dag zei één van de peermensen, “Weten jullie wat? We zouden eens moeten gaan stelen!”

“Stelen? Wat is dat dan?”

“Het is simpel: we kruipen midden in de nacht naar het dorp van het pruimenvolk en terwijl zij slapen vallen we ze aan en slaan we ze in elkaar. Dan rapen we zoveel pruimen op als we kunnen dragen en rennen we ermee weg. Dan kunnen we eindelijk pruimenmoes, priumentaart, priumenjam en pruimencompote eten!”

“Ja leuk!” riep het perenvolk. “Goed idee!”

Dus slopen de perenmensen stilletjes het dorp van het pruimenvolk binnen gedurende de nacht, drongen alle huizen binnen en sloegen de pruimmensen in elkaar. Ze namen zoveel mogelijk pruimen mee en renden zo snel mogelijk weg.

De pruimenmensen waren zich kapot geschrokken. Ze waren verdrietig en bang. “Wat was dat? Dat hebben we nog nooit meegemaakt!”

“Misschien zijn de perenmensen gek geworden? Laten we mevrouw Pruimedant op ze af sturen!”

Mevrouw Pruimedant kon namelijk alle ziektes helen met een zalfje van pruimenpitten. Alleen gebroken benen genazen er niet door.

Dus ging mevrouw Pruimedant op de perenmensen af met een grote pot pruimenpit zalf.

Maar diezelfde avond kwam ze alweer thuis. “Ze willen niet beter worden,” zei ze. “Ze hebben mij bedreigd en weggejaagd.”

“Oh nee! Wat moeten we nu?”

“Als ze zich niet beter laten maken, dan zijn ze niet ziek, dan zijn ze vals. Wij moeten ze straffen!”

“Ja, dat doen we! We vallen ze aan en nemen hun peren mee naar huis. Daar hebben wij recht op!”

Het hele volk juichte en danste behalve mevrouw Pruimedant die bezorgd keek en somber haar hoofd schudde.

Dus begonnen alle pruimenmensen zich voor te bereiden op het oorlogspad. Diezelfde nacht vielen ze het perenvolk aan. Ze drongen binnen in hun huisjes, sloegen de bewoners in elkaar, en renden weg met de armen vol peren.

“En wat gaan jullie doen als zij morgen ons weer aanvallen?” vroeg mevrouw Pruimedant.

De dorpelingen keken elkaar bezorgd aan, maar toen zei de jonge meneer de Pit, “We kunnen bewakers om ons hele dorp zetten. Als ze komen, kunnen de bewakers ze neer slaan.”

Zo gezegd, zo gedaan. Toen een paar nachten later de perenmensen nogmaals binnen wilden vallen kregen ze een flink pak slaag van de bewakers.

“Nou, wat heb ik jullie gezegd? We hebben ze echt te grazen genomen! Die laten ons nu wel met rust.”

“Oké, oké”, zeiden de jongemannen die het dorp bewaakten. “Maar heb je wel gemerkt dat wij al twee weken lang elke nacht aan het bewaken zijn en dat wij daarom de hele dag moeten slapen? En in de tussentijd hebben we al onze pruimentaarten opgegeten en hebben we geen tijd gehad om nieuwe taarten te bakken!”

“Dan zal iedereen jullie iets moeten geven, omdat jullie het hele dorp bewaken!”

Dus gaven alle pruimenmensen eten aan de bewakers en meneer de Pit kreeg het meest. “Omdat ik mij om alles moet bekommeren!”, zei hij. “Ik draag immers alle verantwoordelijkheid!”

Maar na een tijdje begonnen de dorpelingen te mopperen. Vroeger was er altijd precies genoeg eten geweest voor iedereen maar nu dat alle jonge mensen bewakers waren geworden was er niet genoeg meer. Er waren niet genoeg mensen om voor de bomen te zorgen, te koken en te bakken.

“Goed dan,” zei meneer de Pit. “Ik heb een oplossing. Wie zijn schuld is het dat onze mannen niet kunnen werken maar ons dorp moeten bewaken? De schuld van het perenvolk! Dus moet het perenvolk boeten!”

En hij marcheerde met zijn mannen naar het dorp van het perenvolk om weer van ze te stelen. Maar de perenmensen hadden ook bewakers om hun dorp geplaatst en dus gingen de dorpen een flinke strijd aan. Na het gevecht keerden de pruimenmannen zonder peren naar huis.

Toen zei meneer de Pit, “We moeten netten weven om de bewakers van het perendorp te pakken. Dan kunnen we ze verslaan en het dorp plunderen!”

Dus ging het gehele pruimenvolk netten weven. Deze keer slaagde het plan. Meneer de Pit leidde trots zijn mannen terug naar huis en elke man droeg een grote zak peren op zijn schouder. Behalve meneer de Pit want die droeg alle verantwoordelijkheid.

Aangekomen in het dorpscentrum moest iedereen van meneer Pit zijn peren op een stapel leggen. Vervolgens verdeelde hij de stapel in drie kleinere stapels. “Zo,” zei hij, “Eén stapel om onder de dorpelingen te verdelen zodat iedereen genoeg te eten heeft. De tweede stapel is voor de soldaten die zo dapper gevochten hebben. De laatste stapel is voor mij omdat ik alle verantwoordelijkheid draag.”

Iedereen juichte van geluk en gaf meneer de Pit schouderklopjes. Alleen mevrouw Pruimedant deed niet mee met het gejuich. Wederom schudde ze somber haar hoofd en zei, “En wat als de perenmensen nu ook netten gaan weven?”

“Daar heb ik wel een oplossing voor!”, zei meneer de Pit. “We moeten een muur om ons dorp bouwen zodat ze ons nooit meer lastig kunnen vallen.”

En alle pruimmensen hielpen mee om een muur om hun dorp te bouwen.

Maar de perenmensen voelden zich venerderd en lieten het er niet bij. Toen hun bewakers meldden dat het pruimenvolk een muur om hun dorp had gebouwd, gingen de perenmensen ook gauw een muur bouwen. Ook woven ze netten om de bewakers van het pruimendorp te pakken. En ze maakten ladders om over de muur van het pruimenvolk te kunnen klimmen. Op een nacht gebruikten zij de ladders om het pruimendorp binnen te komen en stalen alles wat er te stelen viel.

“Nu is het afgelopen!” zei meneer de Pit. “We moeten die idioten een lesje leren waardoor ze nooit meer bij ons in de buurt durven te komen.” En meneer de Pit gaf instructies aan zijn mannen om een reuzachtige toren op wielen te bouwen. Hij wilde de mobiele toren duwen tot aan de muur van het dorp van het perenvolk. Dan konden ze vuurballen gooien op de huisjes van de perenmensen. Maar ondertussen bouwden de perenmensen een reuze catapult om de muur van het pruimenvolk kapot te schieten.

Op een nacht sloop het leger van het pruimenvolk naar het dorp van het perenvolk. Tegelijkertijd sloop het leger van het perenvolk naar het dorp van het pruimenvolk. Omdat het een donkere, mistige nacht was, kruisten de legers elkaar zonder het te merken. Toen de pruimensoldaten hun toren opzetten bij de muur van het pruimenvolk klom meneer de Pit naar de top en gilde “Doe de poorten open en geef jullie over, anders steken wij het hele dorp in brand.”

Omdat hun leger afwezig was openden de dorpelingen van het perenvolk de poorten en lieten zij het pruimenleger naar binnen.

Ondertussen had het pruimenleger hun catapult naar de muur van het perenvolk geduwd. De soldaten vuurden een kei over de muur waaraan een briefje vastzat waarop stond: “Geef jullie over, anders pompen we jullie dorp vol met lood.”

Maar toen de beide legers begonnen te plunderen bleek dat er in allebei de dorpen bijna geen eten meer was om mee te nemen. Er waren een paar potten perenjam of pruimenjam, een paar gedroogde peren- of pruimentaarten en een beetje beschimmelde peren- of pruimencompote.

“Er is niets meer,” zeiden de perenmensen tegen de soldaten van het pruimenvolk. “We hebben geen tijd gehad om te koken of voor de perenbomen te zorgen. De oorlog neemt al onze tijd in beslag.”

“Wij hebben niets,” zeiden de pruimenmensen tegen de soldaten van het perenvolk. “We hebben geen tijd gehad om taarten te bakken of pruimen te plukken. De oorlog neemt al onze tijd in beslag.”

“Potverdorie!” zei de leider van het perenvolk en keerde terug naar zijn dorp.

“Verdikke!” zei meneer de Pit en leidde zijn leger weer terug.

Bij zonsopgang kwamen de twee legers elkaar tegen halverwegen de twee dorpen en omdat ze zo woedend waren vielen ze elkaar aan. Hun leiders deden niet mee maar keken toe vanaf twee heuveltjes. Af en toe keken ze elkaar fronsend aan.

Toen ze vonden dat hun mannen lang genoeg hadden gevochten gaven ze beiden het bevel terug te trekken. De legers marcheerden weer naar huis.

De volgende dag riep meneer de Pit het pruimenvolk bij elkaar en zei hij, “Mensen, we moeten snel aan het werk om wat pruimentaarten te bakken. En dat moet sneller dan onze vijand zodat we eerder klaar zijn voor de volgende strijd!”

Maar mevrouw Pruimedant zei, “Dat kan niet want er zijn geen pruimen meer, omdat niemand voor de bomen heeft gezorgd. De pruimen liggen allemaal verrot op de grond en er is ook geen meel om taarten te bakken. De zaken kunnen niet langer zo doorgaan hoor. Wat heeft het nou voor zin om elkaar om de beurt te bestelen? Van stelen gaan de pruimen en peren niet groeien. Om genoeg te kunne eten moeten wij de gehele dag werken en dat geld ook voor het perenvolk. We moeten vrede met ze sluiten!”

De pruimmensen waren het met haar eens omdat ze eindelijk weer voor de bomen wilden zorgen en taarten wilden bakken.

Maar er was één zuurpruim bij die niet tevreden was met het plan: meneer de Pit. Als er geen oorlog was, kon hij geen verantwoordelijkheid dragen en geen bevelen geven. En er zou geen buit zijn waarvan hij een leeuwendeel kon opeisen.

Hij liep naar het dorp van het kersenvolk en zei tegen de dorpelingen: “Luister goed. Het perenvolk heeft niets meer om te eten. Ze hebben alles door de oorlog opgemaakt. Er is een groot gevaar dat het perenvolk jullie dorp nu gaat plunderen!”

De kersenmensen krabden zich achter de oren en zeiden, “Maar wij hebben hun nooit iets aangedaan!”

“Dat maakt niet uit,” zei meneer de Pit. “Het zijn dieven en ze halen hun buit waar die ook maar te halen valt.”

“Wat verschrikkelijk!” zeiden de kersenmensen. “Wat moeten we doen? Wij weten niets van oorlog voeren.”

“Maar wij wel!” zei meneer de Pit. “Ik heb een voorstel: geef ons een paar zakken vol kersen en dan beschermen wij jullie tegen het perenvolk.”

“Oké,” zuchtte de kersenmensen. “We hebben blijkbaar geen keuze.”

En toen keerde meneer de Pit weer terug naar zijn eigen dorp. Hij zei tegen de dorpelingen; “Het zal nog bijna een jaar duren tot de volgende pruimenoogst! Waar denken jullie ondertussen van te kunnen leven? Als we vrede sluiten zullen we een heel jaar honger lijden! Maar als we een verbond sluiten met het kersenvolk kunnen we met hen samen het perenvolk verslaan en nu al kersen krijgen.”

“Ja, dat is beter,” gilden de jongemannen die immidels gewend waren geraakt aan vechten. “We zijn beter in vechten dan in het kweken van pruimen.”

De andere pruimmensen krabden zich achter de oren en zeiden, “Een heel jaar honger lijden! Wie kan dat nou?” En ook zij sloten zich aan bij meneer de Pit.

Alleen mevrouw Pruimedant keek bezorgd en schudde haar hoofd.

Wat het pruimenvolk niet wist was dat het perenvolk ondertussen een verbond had gesloten met het appelvolk. Dus begon alles weer overnieuw: het kersenvolk en het appelenvolk moesten ook muren om hun dorpen bouwen, netten weven, catapulten en grote verplaatsbare torens bouwen. Daar bovenop moesten ze hun bondgenoten de helft van hun fruit afstaan. Op het eind van het jaar was er op de gehele planeet niets meer te eten en ook niets meer te stelen.

Mevrouw Pruimedant riep alle vrouwen van de planeet bij elkaar-dat kon omdat er maar vier dorpen waren-en zei tegen hen:

“Dit kan zo niet langer doorgaan. Van stelen en oorlog voeren gaan pruimen, kersen, peren en appels niet groeien. Iemand moet werken anders is er zelfs geen buit. Omdat we nét genoeg eten hebben wanneer iedereen zijn gewone werk doet, kunnen we ons niet veroorloven om onze tijd in oorlog te steken. Netten, ladders, catapulten, muren en torens kun je niet eten!

“Zo is het!” zeiden de vrouwen.

“Dus zeg tegen jullie mannen dat ze vrede moeten sluiten en direct terug de boomgaard in moeten. Anders sterven we nog van de honger!”

“Doen we!” zeiden de vrouwen.

De vrouwen hielden zich aan de afspraak. Alle mannen gaven elkaar een hand en mompelden, “Mijn excuses, het zal niet weer gebeuren.” En zo was er weer vrede op de planeet Hortus. Na twee, bijna drie jaar had iedereen weer genoeg te eten en mevrouw Pruimedant gaf vaak potten pruimenjam kado aan de andere dorpen. De vrouwen in de andere dorpen stuurden appelmoes, perencompote en kersentaart.

En omdat er duurzame vrede heerste op de planeet hadden de mensen tijd om een beetje na te denken en dingen uit te vinden. Één iemand bedacht een speciale tang waarmee je appels kon plukken zonder de boom in te hoeven klimmen. Een ander teelde kersenbomen waar kersen zonder pitten aan groeiden. Nog iemand anders kwam met een machine waar je pruimen en suiker in stopte en waar pruimenjam uit kwam. En weer iemand anders ontwikkelde een speciaal mesje waarmee je een peer in twee seconden kon schillen.

“Dit is fijn,” zeiden de vrouwen. “Nu hoeft iedereen maar een halve dag meer te werken terwijl er toch genoeg te eten is voor iedereen.”

Maar op een dag stond meneer de Pit op en zei tegen het pruimenvolk, “Dit is belachelijk. Mensen liggen de halve dag te suffen en niets te doen omdat het werk gemakkelijk is geworden door de nieuwe pruimenjam machine. En wat gebeurt er als het perenvolk beslist om ons in een hinderlaag te lokken en ons te dwingen om de helft van de dag voor hen te werken? Het perenvolk heeft een nieuwe perenschiller bedacht. Dat betekent voor ons een groot gevaar. Als de perenmensen niet meer de hele dag hoeven te werken om genoeg eten te vergaren hebben zij tijd om nieuwe catapulten en verplaatsbare torens te bouwen! Dus we kunnen niet de helft van onze tijd verspillen aan spelletjes en verhaaltjes: door onze nieuwe machine hebben wij nu tijd om na te denken over hoe we ons gaan verdedigen. Implaats van dat we maar de halve dag werken zou het beter zijn als de helft van ons de hele dag werkte en de andere helft catapulten bouwde en trainde voor de oorlog. Nu kunnen we het ons eindelijk veroorloven om een vast leger te hebben. Dat is de enige manier waarop we ons kunnen verdedigen tegen een aanval van het perenleger dat ons tot slaaf maakt!”

En het hele verhaal was opnieuw begonnen…

… als mevrouw Pruimedant niet was opgestaan om meneer de Pit een mep in zijn gezicht te geven terwijl iedereen toekeek. Meneer de Pit ging stilletjes zitten en hield voor altijd zijn mond.


Commentaar auteur


Deze site heeft zelf gepubliceerde inhoud door geregistreerde gebruikers. Als u opmerkt dat iets op spam of misbruik lijkt, neemt u dan a.u.b. contact op met de auteur.